|


Frans Kuggeleijn
*
8-12-1947
†
29-5-2015
Frans is op 29 mei na een kort ziekbed overleden. Zijn gezondheid
liet de laatste tijd veel te wensen over, maar toch kwam dit heengaan
voor ons onverwacht.
Sinds 1998 was Frans lid van onze vereniging. Hij was een gewaardeerd
speler in de vertegenwoordigende teams van onze club en een heel trouw
bezoeker van de clubavonden.
Met zijn aimabele persoonlijkheid en wat onderkoelde humor was hij mede
bepalend voor de goede sfeer op de speelavonden van onze vereniging. En
zijn trouwe hond Bogo hield hem dan vaak gezelschap.
Frans heeft het logo van onze vereniging ontworpen en bij het 100-jarig
jubileum in 2008 heeft hij een feesttekening gemaakt. Deze tekening
geeft ook wel aan hoe Frans zelf in het leven stond.
We zullen je missen, Frans!
Kees Nederkoorn.
De crematie zal op woensdag 3 juni om 15.30 uur plaats vinden in
Crematorium De Slangenburg.
Hieronder één van de verhalen en twee tekeningen die
Frans met onze vereniging deelde.
Glazenburg revisited in Leutersdorf (2007)
door Frans Kuggeleijn
Het is nu alweer vele maanden geleden dat Doetinchem2, na een
verpletterende zegereeks, ongeslagen kampioen werd in de derde klasse F
van de OSBO. En waar ik al die tijd bang voor ben geweest, is gebeurd.
Na het behalen van het hoogst bereikbare is het team in een enorm gat
gevallen. Waar moet je nu nog verder voor leven?
De rijtoer in een open koets door Doetinchem was natuurlijk reuze
aardig, en ik bedank vanaf deze plek een ieder die meegewerkt heeft aan
deze onvergetelijke dag, maar aan de andere kant heeft dit het gat
slechts nog dieper gemaakt.
Wat mij nog het meest raakt, is dat er van de kant van de OSBO geen
enkele begeleiding is geweest. Geen enkele.
Hoe moet je met de media omgaan? Wat doe je met het prijzengeld? Moet
het op een spaarrekening? Moet het belegd worden? Wanneer moet je
instappen, wanneer moet je uitstappen? Waar vind je goede
psychotherapeuten om de gezinnen bijeen te houden?
Vragen, en nog eens vragen. En je staat er alleen voor.
Voor Jaap Stuurwold, met zeven uit zeven, is de klap enorm geweest. Het
schijnt dat hij nu al maanden met een camper doelloos door Italië zwerft
in een wanhopige poging weer enige richting aan zijn leven te geven.
Wanneer ik diep in de nacht de hond uitlaat kom ik vaak Philippe R.
Friesen tegen in de Grutstraat, zo langzamerhand het Sodom en Gomorra
van Doetinchem, waar hij met een holle blik in de ogen van nachtlokaal
naar nachtlokaal dwaalt. Op zoek naar..., ja op zoek naar wat...? Enorm
zonde van zo'n jonge jongen.
Henk Hamer is nog slechts in de buurt van Zeewolde te vinden, waar hij
aan de oevers van het voormalige IJsselmeer net zo lang de uitvarende
vissersboten volgt tot ze van de horizon vallen. Het zou me helemaal
niet verbazen indien hij binnenkort op één van die schepen aanmonstert
om de rest van zijn dagen in een stille Noordse fjord te slijten.
Jim Slager is een heel triest geval. Normaal een uiterst sympathieke,
levenslustige man, die per dag zo'n twintig appels tot het klokhuis
doorbijt, wat mij wel eens het idee heeft gegeven, dat hij zich
klaarmaakt voor een volgend leven, waarin hij, hangend in de nok van de
circustent, drie bevallige ballerina's, hangend aan zijn tanden, in de
rondte draait. Maar nu is het niks meer. Geen bijbelse vrucht meer
gezien. Er is iets stuk. Een hoopje ellende. Hij verliest zelfs van
Friesen. Kon ik maar iets doen...
En Harold Vrieling? Ja Harold...., na die gedenkwaardige dag van de
slotronde heeft niemand hem meer gezien. Het spoor leidde tot Schiphol.
Daarna niets meer. Sommigen zeggen Brazilië, regenwouden, anderen Nieuw
Zeeland. Het zijn geruchten, je weet het niet. Enorm jammer dat alles zo
gelopen is.
Ikzelf, met de op één na hoogste score, heb me als teamleider lange tijd
groot weten te houden, maar toen het ook mij allemaal te machtig werd,
ben ik afgereisd naar het dorpje Leutersdorf in het meest oostelijke
puntje van Sachsen, waar ik nu op het terras van Hotel-café-restaurant
Oberkretscham zit, in afwachting van de spelers van Schachverein 1994
Oberland, die in een zaaltje achter mij hun wekelijkse speelavond
beleggen.
Ondanks de verzengende hitte slaat aan de overkant van de straat een
jongetje onvermoeibaar een tennisbal tegen de muur van een garage. Zijn
techniek is verbluffend. Slize, backhand, forehand, stopvolley, en nooit
stuitert de bal meer dan éénmaal op het verdorde gras.
Alleen al de aanblik doet mij het zweet uitbreken, slechts gekoeld door
een magere parasol en een litertje Riesling.
Wat doe ik hier? Een uithoekje van Sachsen. Meer een zakje , een bultje
dat in de grenzen van Polen en Tsjechië duwt.
Gisterenavond heeft mijn gastheer in Leutersdorf, die iets buiten het
dorp woont, de plaatselijke schaakvereniging onder mijn aandacht
gebracht. Zelf had ik het onderwerp liever nog een tijdje vermeden om
geheel tot rust te komen, maar zoals zo vaak is het dagelijkse leven
sterker dan jijzelf.
In de late zwoele avond vertrouwde mijn gastheer mij toe, dat hij na
zijn natuurkundestudie zich had beziggehouden met Leistungssport in de
voormalige DDR. Daar ik al wist dat zijn vrouw chemie onderwees aan het
regionale gymnasium , en zijn kennelijke welstand moeilijk te overzien
was, - ik ken weing mensen met een inpandig zwembad en als hobby
zweefvliegen - meende ik mij de vraag te kunnen veroorloven of de
schouders van die leuke DDR-zwemmeisjes nog iets opgebracht hadden.
Door de vernietigende blik die mij toegeworpen werd, en de ijzige stilte
die op mijn vraag volgde, begreep ik dat ik snel een ander onderwerp
moest zoeken. Ik wist dat niet zo snel. Uit armoede bezong ik eerst een
minuut of veertig het, inderdaad schitterende uitzicht vanaf zijn terras
op de Tsjechische heuvels, maar toen hij mij uiteindelijk afbrak met de
mededeling dat tot op heden nog niemand zich had beklaagd over het
uitzicht, zocht ik mijn toevlucht toch weer bij de denksporten. Iets met
sport, maar toch geen opgeblazen dijen, schouders of kuiten.
Ja, er was een schaakvereniging. De SV 1994 Oberland. Zijn dochter was
er als kind ook lid van geweest. Tachtig leden, vijf teams! In
Leutersdorf...?
De ober, die in voorkomen, woord en gebaar precies zo is zoals ik me de
brave soldaat Schwejk voorstel, komt het terras op om te informeren of
alles naar wens is. Met een snelle blik op de lege karaf voor mij,
beseft hij ogenblikkelijk, als een goede Schwejk, dat de situatie niet
ideaal is. We komen nog ein Halbes overeen. Hij spreekt, net zoals
iedereen hier, Duits met een Amerikaans accent. Zoals hoorspelacteurs in
de vijftiger jaren een Amerikaan voor de microfoon plachten neer te
zetten.
Eerst dacht ik nog dat al die mensen, na een jarenlang verblijf in de
verenigde staten, na die Wende weer waren teruggekeerd. Maar ze schijnen
die malle r al honderden jaren zo uit te spreken. In de tijd van
Ulbricht moet dat grappig hebben geklonken.
Voor Schwejk weer verdwijnt informeer ik nog even voor de zekerheid naar
het tijdstip waarop de SV 1994 Oberland eintreffen wird.
Acht uur! Tijd genoeg om nog even de gezamenlijke slotronde bij de sv
Glazenburg de revue te laten passeren.
Waren we bij de onderlinge ontmoeting, op een heldere vriesavond in
december, al blij verrast geweest met al de heerlijkheden die ons
toegestopt werden, ditmaal kon men werkelijk van een vreetfestijn
spreken. Natuurlijk was het ook leuk om weer allerlei oude bekenden te
zien, zoals The Famous Grouse en Johnny Walker, maar het meest trok toch
de uitgebreid gedekte tafel. Ik zeg tafel, maar een klein voetbalveld
komt dichter bij de waarheid.
Het was ongelooflijk. Worsten, sauzen, vis, stokbrood, meloen, druiven,
zuidvruchten....je moet het gezien hebben!
Voor de eerste maal maakte ik het mee, dat het gesmak, het gekauw, de
boeren en de winden het anders zo gezellige tikken van de schaakklokken
overstemde.
Van de wedstrijd zelf kan ik me weinig meer herinneren. Ik weet nog vaag
dat BAT Zevenaar alleen bij een overwinning op Doetinchem2 gebaat zou
zijn. Daar het door sterk spel van Henk Hamer en Philippe R. Friesen al
snel 2-0 voor Doetinchem stond, was dat ook nog slechts theorie.
Zelf trof ik de best scorende speler van de tegenpartij, die wij, gezien
zijn achternaam, voor een in de haast aangetrokken Joegoslaaf hadden
gehouden. Het bleek een uiterst sympathieke, wat oudere Fries te zijn,
die ook nog dezelfde voornaam als ikzelf bleek te hebben.
Een remise leek onvermijdelijk. Temeer daar het duidelijk was dat wij
beiden aasden op een voortreffelijk stukje ganzeleverpastei, dat niet al
te ver van ons vandaan, halfverscholen achter een salade en een meloen
lag. Het zou erom spannen wie het eerst een remiseaanbod zou doen en het
buffet als eerste zou bereiken. Het is als bij wielrennen, degene die
het eerst aanzet verliest. Mijn naamgenoot bleek de zwakste zenuwen te
hebben. Zijn voorstel het punt te delen nam ik snel aan, bekrachtigde
een en ander met een snelle handdruk, waarna twee seconden later het
pasteitje op mijn bord lag. Ik ben nu eenmaal jonger en sneller en er
kan er maar één winnen. Als troost heb ik hem nog een mooi stuk
camembert op een bedje van salade en druiven gebracht.
Ook Harold, die nog slechts een bescheiden tonijn en wat kersen had
genuttigd, bleek grotere honger te hebben, en nam derhalve ook gretig
het remiseaanbod van zijn tegenstander aan om zich eindelijk aan het
grotere eetwerk te kunnen wijden.
Een 3-1 voorsprong voor Doetinchem inmiddels. Jaap Stuurwold en Jim
Slager stonden goed, maar hun onrustige blikken richting het, alsmaar
leger wordende buffet, deden mij vrezen voor in haast gemaakte blunders.
Nadat we echter enige kazen en worsten naar hun respectievelijke
tafeltjes hadden gerold, en daarbij ook nog beslag hadden weten te
leggen op de laatste porties kaviaar en truffels, kwamen beiden geheel
tot rust en maakten hun partijen op voortreffelijke wijze af, 5-1.
Met zeven uit zeven mocht Jaap Stuurwold uit handen van de heer en
mevrouw Glazenburg nog een extra attentie in ontvangst nemen. Een mooie
fles rode Bourgogne, bekend om zijn ietwat brutale, maar zeer verfijnde
afdronk.
Nooit zal ik de familie Glazenburg meer verwarren met een onbekend
middeleeuws stadje. Te zot voor woorden ook eigenlijk, om iemand het
menszijn te ontnemen terwille van wat middeleeuwse straatjes, een laat
-gotische herberg of een kathedraal.
Hier in Sachsen kun je het allemaal nog vinden. In Bautzen, Görlitz,
Zittau, en met een beetje goede wil en fantasie ook in Dresden.
Ik wenk Schwejk, die twee tafeltjes verderop bij een dame van middelbare
leeftijd een literglas bier aan het afleveren is. Met een brede glimlach
komt hij op mij toe, ondanks de hitte geen druppeltje zweet op zijn
gezicht. Misschien komt hij echt rechtstreeks uit de roman van Hasek en
is hij immuun voor de weersgesteldheden.
Sicher, sicher, die Mitglieder des SV 1994 Oberland sind bereits
eingetroffen, schon eine Viertelstunde... en of ik nog ein Halbes möchte?
Dit vraagt hij op licht bestraffende toon. Ik knik. Bij grote hitte moet
je veel vocht tot je nemen.
Ik vraag hem of de SV Oberland al aan het spelen is. Hij kijkt mij
verbaasd aan en legt een hand op mijn schouder. Aber nein! Vanavond
wordt er niet gespeeld. Het is de afsluiting van het seizoen. De stukken
en de borden zijn al ingeleverd. Een hapje en een drankje, dat is alles!
Aber die Spieler freuen sich schon ein Schachspieler aus Holland
begrüssen zu dürfen.
Ik begin er minder zin in te krijgen. Ik houd er niet van me op te
dringen aan vreemde gezelschappen. Het sociale gebeuren is zelden
bevredigend. Het eeuwige "aap-wat-heb-je-mooie-jongen-spel". Ik besluit
mijn laatste bestelling te annuleren, om de rekening te vragen en hier
zo snel als mogelijk te verdwijnen. Schwejk is echter al weer weg. Mij
achterlatend met de vraag, hoe het in godsnaam mogelijk is dat tachtig
schaakspelers het hotel zijn binnengegaan zonder dat ik daar iets van
gemerkt heb. Waarschijnlijk is er een achteringang. Schakers zijn
bescheiden, ze wilden de hotelgasten niet storen. Zo moet het gegaan
zijn.
Het glas van de middelbare dame is al voor de helft leeg. Er zit een
beetje schuim op haar kin. Terwijl ik overweeg haar hierop opmerkzaam te
maken, staat Schwejk weer voor mijn neus met de gevraagde bestelling.
Hij heeft er kennelijk plezier in. Ein Halbes für den Schachspieler aus
Holland! Ik begin angstig te worden. Het is duidelijk dat hij mij voor
een zeer sterke speler aanziet. Hoewel ik mij in werkelijkheid met de
grootste pijn en moeite tussen de 1600 en 1700 staande weet te houden.
Trinken Sie nur in Ruhe aus, der Schachverein Oberland wird noch
stundenlang hier sein...! Waar ben ik aan begonnen?
Ik moet hier echt weg. Snel handelen is nu het devies. Zodra Schwejk
zijn voeten heeft gelicht, werk ik de Riesling in ijltempo naar binnen.
Het gaat nu om moed. Waar die vandaan komt doet er niet meer toe.
Schwejk zal nu wel in de keuken zijn. Als ik snel ben kan ik bij de dame
achter de bar afrekenen en ongezien verdwijnen.
Wat maakt het uit als ik in de gedachtewereld van Schwejk verder zal
leven als de Hochstapler aus Holland. Zelf is hij ook maar een
romanfiguur. Over drie dagen ben ik hier weg, en in de tussentijd kan ik
mijn wandelingen iets verder van het dorpscentrum verleggen.
Ik sta op. Plotseling word ik me weer bewust van het eentonige geplof
van de tennisbal aan de overkant. Moet dat jongetje niet naar bed? Heeft
hij geen ouders?
Het glas van de middelbare dame is leeg. Ook op haar neus zie ik een
toefje schuim. Ik laat het maar zo. Ik kan niet alle lasten van de
wereld dragen. Ondanks het schuim op kin en neus heeft ze een prettig
gezicht. Ik knik haar vriendelijk toe voor ik het hotel binnenstap.
Afgezien van de dame achter de bar is het cafégedeelte leeg. Schwejk is
in geen velden of wegen te bekennen. Alles gaat goed, alles gaat snel.
De rekening ligt klaar. Na vastgesteld te hebben dat het prijsniveau in
oost en west elkaar aardig begint te naderen, betaal ik prompt, en draai
me om met de bedoeling het pand zo snel als mogelijk te verlaten...
Waar hij vandaan is gekomen weet ik niet, maar ik kijk middenin het
vrolijk grijnzende gelaat van Schwejk. Kommen Sie, kommen Sie, die
Spieler sind gespannt! Hij neemt mij stevig bij de arm en voert me naar
een deur achter de bar. Ik sputter tegen en roep vertwijfeld dat ik
slechts ein ganz kleiner Spieler bin, maar Schwejk is sterk. Met een
brede zwaai opent hij de deur, duwt mij naar binnen ,en met een
stentorstem kondigt hij aan "der Schachspieler aus Holland" !! Waarna
hij zich terugtrekt en de deur achter mij sluit.
Het grootste gedeelte van de zaal wordt in beslag genomen door een
enorme, lange tafel, die minstens plaats zou kunnen bieden aan een man
of zestig. Afgezien van vier sombere heren, achter vier verschraalde
biertjes, is de tafel leeg. De stemming is bedrukt. Onmiskenbaar ben ik
te vrolijk na mijn uitgebreide werkbezoek aan de SV Riesling.
Op tijd weet ik de opmerking "wie is er dood?" in te slikken. De laatste
maal dat ik dat op vrolijke toon, in een soortgelijke situatie, ergens
vroeg, bleek zulks inderdaad het geval te zijn. Met het klimmen der
jaren wordt men wijzer.
De vier heren hebben zich gegroepeerd aan het uiterste puntje van de
tafel. Je weet nooit wie er allemaal nog zullen komen. Een onbestemde
veertiger richt zich op en stelt zich voor als de vice-voorzitter. Ik
druk hem hartelijk de hand en neem dankbaar de plaats tegenover hem in.
Naast hem zit de mooiste toupet, die ik ooit heb gezien. Gitzwart. Je
kunt met een gerust hart zeggen dat er eerst het haarstukje was, waarna
er een gezicht en een lichaam onder geconstrueerd werd. Het gezicht is
lijkbleek, en ondanks de hitte, draagt het lichaam een driedelig donker
pak. Als de dood een persoon is, zit hij nu tegenover mij. Ook de Dood
schudt mij de hand, waarbij hij hoofd en torso kaarsrecht houdt. Alsof
hij, bij deze warmte de lijm niet geheel vertrouwd.
Naast de Dood zit een oudere man, die kennelijk in slaap is gevallen,
het hoofd op de borst. De vice-voorzitter stoot hem aan. De oudere man
richt het hoofd op en bekijkt mij lang en aandachtig, waarna hij mijn
toegestoken hand grijpt, zich daaraan optrekkend half over de tafel
buigt en mij op fluistertoon toevoegt, "Es gibt hier viele Turniere für
Veteranen". Daar ik onmiddellijk begrijp dat deze mededeling
vertrouwelijk is, en niet bestemd voor de anderen, verzeker ik hem, ook
op fluistertoon, dat ik hier goede nota van heb genomen, en als het
zover is, ik een en ander zeker in mijn wedstrijdschema zal opnemen. Een
kleine 800 km mag dan geen bezwaar zijn.
Hij knikt goedkeurend en laat zich weer in zijn stoel vallen, gooit het
hoofd op de borst en dommelt weer in. Daarbij nog steeds mijn hand
vasthoudend, waardoor ik iets over de tafel wordt getrokken. Voorzichtig
peuter ik zijn vingers los. Schaken is leuk, maar het moet niet te klef
worden.
Naast mij zit een stille dertiger, die ik als laatste de hand mag
drukken. Hij kijkt mij niet echt aan. Voor hem op tafel ligt een
lesboekje. Das Damengambit.
Er valt een stilte. We weten niet wat we aan elkaar hebben.
Alle schaakspelers ter wereld, ongeacht niveau, zouden eigenlijk een
badge moeten dragen waarop duidelijk hun rating staat vermeld. Je
voorkomt er malle situaties mee.
Zo maakte ik het mee, dat in Dieren, tijdens de open kampioenschappen,
een speler met een rating van 1267, een internationale meester aan het
uitleggen was, hoe een bepaalde opening te behandelen. En beiden hadden
niets in de gaten.
Zelf heb ik een kleine twee jaar geleden in Wenen, in een schaakcafé in
de buurt van de opera - het heette geloof ik ook Café l´Opera. (De oostenrijkers zijn niet van die taalpuristen. Na Mozart is momenteel
commissaris Rex het grootste exportartikel) - een schaker, die naar het
partijtje van twee anderen keek, op de schouder getikt om hem te vragen
of hij zin zou hebben in een partijtje met mij. Ogenblikkelijk werd ik
door iemand achter mij weggetrokken, die mij toebeet "Sind Sie
Wahnsinnig! Die sind viel zu stark für Sie."
Het bleek dat ik een Tsjechische grootmeester op de schouder had getikt,
die samen met twee IM´s enkele finesses van het eindspel aan het
doornemen was.
Eerst was ik boos. Niemand kent mij in Wenen. Niemand kent mij in
Nederland. Weet iemand hoe Tiviakov of Sokolov eruit ziet? Er bestaat
toch geen fotogallery van topschakers? Ik zou toch ook best een
grootmeester kunnen zijn! Zie ik er dom uit? Hoogst onwaarschijnlijk!
Maar al gauw begreep ik het. Er hangt een soort van warm veld rond elke
topspeler. Ik heb dat veld niet. Een beetje schaker heeft dat meteen
door.
Toen mijn eerste ergernis verdwenen was, begreep ik waar het allemaal om
ging. Door die ene korte aanraking met de Tsjechische grootmeester was
er een kracht en een warmte in mij gevloeid, die sterker was dan welk
genotsmiddel dan ook.
Het heeft mijn leven een geheel nieuwe wending gegeven. Als je die
kracht en die warmte door middel van zo´n simpel schoudertikje eenmaal
door je heen hebt voelen stromen, wil je niet anders meer.
Tegenwoordig bezoek ik alle grote toernooien en breng daar de dag door
met het op de schouder tikken van grootmeesters. Je wordt er niet echt
een sterkere speler van, maar die kracht..., die warmte...!
Men moet nu niet meteen gaan denken, dat lijkt me wel wat, dat ga ik ook
doen. Er komt een enorme hoeveelheid techniek en ervaring bij kijken.
Toen ik pas begon en nog onervaren was, is het me een keer overkomen dat
ik een speler met een magere rating van 2120, die zich slinks tussen een
groepje grootmeesters had gemengd, heb aangetikt. Het was walgelijk! Of
je een dooie aanraakt!
Je voelt je bezoedeld, vies. Maanden van zorgvuldig aantikken vloeien
weg.
En dan de techniek! Velen denken dat een tikje met het eerste kootje van
de wijsvinger volstaat. Niets is minder waar. Hoe groter het oppervlak,
des te meer warmte en kracht...
Maar er gaan jaren overheen voor je ook het tweede kootje ten volle weet
te benutten. Ikzelf gebruik nu ook een kwart van het derde kootje.
Het spreekt vanzelf dat dit slechts voor de zeer sterken is weggelegd.
Nog steeds neemt geen van de spelers van de SV Oberland het woord.
Ongemakkelijk kijken we elkaar aan. Ik kan niet meer terug en besluit
frontaal in de aanval te gaan. Ik wil het ratingprobleem nu achter de
rug hebben. Ik informeer bij de vice-voorzitter naar de sterkte van de
vereniging. Kome wat kome.
Uit een aktetas naast zijn stoel haalt hij een computeruitdraai en
schuift die over de tafel naar mij toe. Ik kijk, en het zweet breekt mij
uit. Tachtig spelers! En allen een rating tussen de 1900 en 2000! En
niet één onder de 1932!
Ik voel dat mijn stem trilt als ik hem complimenteer met die prachtige,
gelijkmatige opbouw van de vereniging. Hij kijkt mij eerst niet
begrijpend aan, en verwijst mij dan met zijn vinger naar het rijtje
naast de geboortedata. De avond kan niet meer stuk. Ik wil hier weg. Die
verdomde Schwejk ook!
De vinger van de vice-voorzitter ligt nog steeds op het juiste rijtje.
Hij kijkt mij vragend aan. Ik moet wel kijken. Goed, even dan. Ik werp
een blik en meteen wordt mijn adem afgesneden. Ein Wahnsinns Angebot! Ik
tril nu over mijn gehele lichaam. Op het papiertje voor mij zie ik een
team, dat veel te sterk zou zijn voor welke OSBO-selectie dan ook.
Horak - 2475, Meijers-2464 IM, Kaminski- 2315 IM, Wokurka- 2280,
Bindrich-2300, Rössler-2315 WIM, en dan nog een twaalfjarige Sachsische
Jugendmeister- 2055.... Ik durf niet verder te kijken. Mijn god waar ben
ik terechtgekomen. Ik heb hier niets te zoeken. Is de slapende veteraan
misschien Kaminski? De vice-voorzitter Wokurka? De Dood Horak? De stille
dertiger naast me Meijers? Het tennisspelende jongetje de Jugendmeister?
De bierdrinkende vrouw op het terras de WIM?
Ik durf mij niet meer te bewegen en kijk strak voor mij uit. Ik dank de
goden dat het spelmateriaal ingeleverd is. Waar en bij wie interesseert
me niet meer. Als het maar ver weg is. Ergens diep onder de grond, met
een flinke laag bruinkool eroverheen. Maar ja, misschien zijn ze wel
gewend om blind te spelen.
Ik transpireer hevig. Mijn kleren zijn nat. Ik begin mijzelf te ruiken.
De Rieslingstemming heeft plaats gemaakt voor een alles verterende,
diepe angst. Als ik nu zou proberen te spreken, zou er niets uitkomen.
De lippen willen niet, mijn mond is droog. Ik voel een tik in mijn
linker oog. Toch probeer ik het. Langzaam draai ik me om naar de stille
dertiger naast me en vraag hem met een stem die van iemand anders lijkt
te komen, "Meijers"?
De vice-voorzitter breekt in lachen uit. Ik wist niet dat hij dat in
zich had. Um Gottes willen, nein...dat is Hermann Brotfinger,1284. Ik
kijk mijn buurman verbaasd aan en begin me iets minder angstig te
voelen. Ik ben hier kennelijk niet de grootste nul.
Ik richt mijn blik weer op de vice-voorzitter en kijk hem vragend aan.
Mijn stem trilt en lijkt nog steeds van een ander te komen. " Wokurka? "Aber
nein ! Hij wijst met zijn vinger op zijn borst. " Matthias Sleiffbauer,
1365".
Ik begin nu echt in verwarring te geraken. Met open mond staar ik naar
de Dood en de slapende veteraan. Het kan toch niet zijn dat...?
Sleiffbauer is mij voor. Hij draait zich naar zijn twee buurmannen en
stelt voor. "Rainer Totschlager, 1301 en Uwe Schlaupilzer, 1104".
Bij het horen van zijn naam schrikt de veteraan wakker. Hij richt zich
iets op, en is duidelijk blij dat ik nog steeds tegenover hem zit. Hij
buigt zich weer over de tafel en wenkt mij met een kort armgebaar. Ik
kom iets uit mijn stoel en breng mijn gezicht zo dicht als mogelijk bij
het zijne. "Es gibt hier auch viele Turniere für über sechzig",
fluistert hij mij toe. Ik knik en probeer blij te kijken. Voor ik de
kans krijg iets aardigs terug te zeggen, heeft hij zich in zijn stoel
laten terugzakken. Hij laat zijn hoofd op de borst vallen en slaapt weer
in.
De hele setting begint meer en meer op de theevisite bij de hoedenmaker
uit Alice in Wonderland te lijken.
Ik voel me een stuk beter. Als ik het goed begrijp ben ik hier in dit
zaaltje veruit de sterkste schaker. Een beetje God eigenlijk. Maar ik
wil zekerheid. Ik tik met mijn vinger op de computeruitdraai voor me en
kijk Sleiffbauer vragend aan. "Aber diese Liste"?
Het gezicht van de vice-voorzitter versombert weer. Het kan aan het
licht liggen, maar ik ben er bijna zeker van dat zijn ogen nat worden.
" Ach ja, diese Liste...". Het verhaal is treurig.
Enige jaren geleden hadden ze met behulp van de plaatselijke Sparkasse,
die ze bereid hadden gevonden als sponsor op te treden, een aantal
sterke Oost-Europese schakers weten in te kopen. "Es ist sehr einfach,
im Osten kun je ze zo van de straat afplukken. Ze hebben allemaal
honger. Ze zijn sterk, maar in het westen gaan ze ten onder in het
geweld van de Tiviakovs, van Wely´s, Timmannen en Pikets, en kwamen
daarom nooit toe aan een aanvaardbaar prijzengeld".
Maar ja, in Görlitz, Bautzen, Zittau, noem maar op, waren ze op
hetzelfde idee gekomen. Zodoende veranderde er eigenlijk niets en bleven
de resultaten uit.
Vorig jaar had de Sparkasse het welletjes gevonden en zich als sponsor
teruggetrokken. Horak was weer terug naar Tsjechië, waar hij nu in
tweedehands auto´s en westerse nummerplaten handelde, Kaminski weer
terug in Polen, Meijers naar een van de Baltische staten, Wokurka in
Wit-Rusland en de Jugendmeister speelde nu bij een grote club in
Dortmund. Waar Bindrich uithing wist niemand. Alleen Sabine, de WIM, was
blijven hangen.
"Nu, dat is toch prachtig", probeer ik hem op te vrolijken, "wij hebben
in onze vereniging geen spelers van 2315". Hij haalt zijn schouders op
en lacht schamper. Die Sabine is zwaar aan de drank, ze zal wel weer
hiervoor op het terras zitten. Ze kan geen Laufer meer van een Springer
onderscheiden. Hierbinnen willen we haar niet meer hebben.
"Maar u heeft toch nòg zeventig spelers?", wijs ik op de lijst. Hij
kijkt me vermoeid aan. "Kinder, nur Kinder".
Ik bekijk de lijst nogmaals, en inderdaad, allen ver na 1990 geboren.
"Maar dat is toch schitterend! De jeugd is de toekomst. Ik ken mensen,
die ogenblikkelijk een cursus voor jeugdleider zouden gaan volgen".
Sleiffbauer zucht en kijkt de anderen vragend aan of hij zijn verhaal
mag doen. Totschlager knikt berustend. Sleiffbauer vertelt.
Die Kinder, dat was een constructie van Schlaupilzer, die was vroeger
boekhouder geweest. Ze hadden een deal met de scholen in de omgeving
gesloten. Elk kind dat bij een school werd aangemeld, werd automatisch
lid van de SV Oberland. Als tegenprestatie knapten ze wat klusjes op.
Een beetje onkruid wegschoffelen rond het gymlokaal, een deur een likje
verf geven, een dakgootje. Klein werk.
Voor elk kind vingen ze een mooie subsidie. Elk jaar gingen ze met z´n
vieren van dat geld een weekje naar de Harz.
O ja, in het begin was er daadwerkelijk een groepje kinderen naar de
schaakvereniging gekomen, meestal door de ouders gestuurd, maar dat was
vreselijk geweest. Dat geblèr, dat geren, ruzies, huilpartijen...,
vreselijk. Nee, daar waren ze gauw mee opgehouden. Ze hadden gewoon de
deur op slot gedaan en na een tijdje kwam er niemand meer. Afgezien dan
van één jongetje, zo'n Klugscheisser die meende rechten te hebben. Ze
hadden hem een racket en een tennisbal gegeven, waarna ze geen kind meer
aan hem hadden gehad. Een sterke speler, mooie forehand.
Er valt een stilte. We kijken elkaar aan. Even overweeg ik nog om te
vragen of het graven in bruinkool zwaar werk is, maar ik hoef eigenlijk
niet meer te spelen. Het is al laat. Ik sta op en geef mijn stille
linkerbuurman een hand. 1284! Ik zou zelf de deur niet meer uitkomen.
Hij ontwijkt mijn blik. Ik tik met mijn vinger op het boekje met het
Damegambiet dat voor hem ligt. En hoewel ikzelf al na 2. c4 in opperste
verwarring ben, zeg ik, "mooie opening, speel ik graag".
Ik schud de handen van Totschlager en Sleiffbauer. Wanneer de
vice-voorzitter aanstalten maakt om de veteraan wakker te stoten, breng
ik snel een vinger naar mijn lippen en fluister, "Lass nur".
Buiten is het nog licht. De middelbare dame ligt naast haar stoel op de
grond. Ik tel vijf lege literglazen. In het haar nu ook wat schuim. Een
WIM laat je niet liggen. Ik hijs haar in het rieten stoeltje, haar hoofd
valt op de tafel. Voorzichtig veeg ik het schuim van haar hoofd en
fluister haar toe, "U moet nooit meer spelen, géén wedstrijd meer...,
niemand kan die 2315 van u afnemen". Ze hoort mij niet.
Pok, pok, pok, pok, pok, pok......Het jongetje aan de overkant is nog
steeds aan het spelen. Staccato nu, hij oefent de volley.
Pas als ik het bruggetje over de beek ben gepasseerd, sterft het geluid
weg. Ik begin in de zwoele avond aan de lange wandeling naar het huis
van mijn gastheer. Duizenden krekels zingen in het veld. Ik schreeuw ze
toe dat ze van de winter niets van de mieren hoeven te verwachten. Ze
kennen het verhaal niet en zingen door.
Een bruine koe loopt een eindje met me op, slechts van mij gescheiden
door een lang, houten hek. Ik stop en lok het beest naar mij toe.
Nieuwsgierig komt zij nader. De grote ruwe tong schuurt over mijn
uitgestoken hand. In het linkeroor draagt ze een plastic driehoek. Ik
kan het nummer duidelijk lezen. DWZ 1889. Zij komt er wel.
 Logo SV Doetinchem
getekend door Frans Kuggeleijn
 Ter ere van 100 jarig
bestaan van SV Doetinchem getekend door
Frans Kuggeleijn
|
|