
Bovenstaande foto is een selectie van schaakboeken die ik heb, waarin
Toreneindspelen behandeld worden. Het zijn niet eens al mijn boeken die over
eindspelen gaan, maar wel de boeken waarin Toreneindspelen goed worden
uitgelegd. Ze beslaan zo’n 5% van mijn schaakboeken. 70% gaan denk ik over
openingen en de rest zijn boeken over het middenspel, toernooien en
biografieën. Nu kun je nog zoveel boeken hebben, als je ze niet leest (of
zelfs bestudeerd) heb je er niet zoveel aan, al staat het natuurlijk wel
stoer in je boekenkast. Ik heb ze allemaal wel eens ingekeken, ook delen
bestudeerd, maar afgelopen week kwam ik er op een pijnlijke manier achter
dat ik toch wel heel weinig van Toren eindspelen snap. Het schijnt dat iedere
schaker die zichzelf serieus neemt, de Lucena en de Philidor positie moet
kennen, maar tot mijn schande moet ik bekennen dat ik er regelmatig naar
gekeken heb, maar het maar niet kan onthouden. Afgelopen donderdag was er
zelfs een 10-jarig meisje dat me de Philidor positie uitlegde, zij begreep
het wel. Jarenlang heb ik me verscholen achter de uitspraak:
’Toreneindspelen zijn de moeilijkste eindspelen die er zijn’, maar zo kan
het niet langer. Na 2 slapeloze nachten heb ik daarom mezelf maar een
strafexercitie opgelegd. Ik ga de Toren eindspelen bestuderen en doorgronden
en als dit voor mij een lijdensweg is, dan ook maar voor jullie, ik ga er
hier verslag van doen. En zolang ik het niet kan dromen ga ik door, dus
mogelijk wordt het een serie, alvast mijn excuses.
Waarom deze strenge maatregelen, dit harde optreden? In 4 dagen tijd kreeg
ik tot 2 maal toe een Toren eindspel op het bord, waarin ik (per ongeluk?)
gewonnen kwam te staan om het vervolgens in remise te laten eindigen. Het
resultaat is nog niet eens het ergste, vooral dat ik gedurende de partij
geen flauw idee had waar ik mee bezig was, stoorde me, ik deed maar wat. Op zich
niet erg zou je zeggen, maar ik wist dat er voor dit soort stellingen
duidelijke richtlijnen waren, ik had de boeken wel eens ingezien, maar ik
kon me er helemaal niks meer van herinneren. Ik meende ook een teken uit de
hemel te hebben ontvangen, dit was geen toeval, zie maar: Zowel op zaterdag
als dinsdag exact dezelfde openingsvariant en dan vanuit een gunstige
positie minder te komen staan en dan vervolgens tot 2 maal toe een
Toreneindspel op het bord krijgen dat ik in geen jaren op het bord heb
gehad. En dat allemaal binnen 4 dagen! Dat is geen toeval meer.
Laat ik beginnen met het Toreneindspel van afgelopen zaterdag.

Ik had wit en zwart heeft zojuist zijn Toren van d5 naar d2 gespeeld. Je
ziet het, mijn pionnen op de damevleugel staan relatief veilig en ik heb een
extra pion op de Koningsvleugel. Volgens de engine sta ik gewonnen.(+4,11)
Ik had hier met 41.Ke5 kunnen voortzetten, maar speelde het slechte
41.gxh5?? Deze zet is alleen al slecht, omdat mijn pionnen, nadat zwart
terugslaat, niet meer verbonden zijn en de zwarte Toren ze makkelijker onder
vuur kan nemen. De partij ging verder, we deden beide nog wat matige zetten
en dan hier de slotstelling waar ik in remise berustte:

Een paar opmerkingen bij deze stelling:
Ik heb zojuist 54.f5 gespeeld en dacht de pion hier weg te geven (??)
‘shit’, riep ik, ‘toch nog remise’ en stak mijn tegenstander de hand toe.
De stelling is theoretisch een remisestelling, maar er valt voor ons
amateurs nog wel heel wat te bewijzen hier, toch?
Gelukkig riep iedereen na de partij dat het absoluut remise was en deed ik
net alsof ik dat natuurlijk ook doorhad, maar eigenlijk snapte ik er niet
zoveel van.
Goed, door naar de dinsdag erop. Ik kreeg exact dezelfde openingsvariant op
het bord als zaterdag, speel een aardige partij, maar laat me dan toch
trucen door mijn 80-jarige tegenstander en verlies een belangrijke pion. We
komen op de 26e zet in het volgende eindspel terecht. Wederom heb ik wit.

Hoe pak je dit aan, met een pion minder? Zorg ervoor dat je Toren actief is,
heb ik gelezen, maar veel meer schaakwijsheden schieten me tijdens de partij
niet te binnen. Dus ik probeer actief te spelen, ruil hier en daar een
pionnetje af en kom in de volgende stelling terecht.

Misschien moe gestreden speelde mijn tegenstander zijn Koning naar b5,
waarop ik onmiddellijk 48.Tb6+ speelde en zijn Toren won. Nu had ik nog maar
een paar minuten op de klok, maar dat mag geen excuus zijn voor wat volgde.
(Vanaf dit moment ben ik overigens bang dat ook mensen van buiten onze
schaakvereniging dit stukje lezen.) We krijgen een stelling waarin met mijn
Koning voor zijn pionnen sta en schaakjes geef vanaf de zijkant.

54. Th5+ Kc4 55.Th4+ Kc5 56.Tg4 Kb5. Ergens heb ik ooit gelezen dat 2
verbonden pionnen op de 6e (of 3e) rij de Toren de baas zijn en ik durfde
niet met mijn Koning via c2 naar c4 te lopen, dus meende hier in remise te
moeten berusten. Wit staat dus totaal gewonnen. Je loopt inderdaad met je
Koning via c2 naar c4 en de zwarte pionnen worden opgehaald. Als zwart zijn
pionnen opspeelt, dan is de Toren er als de kippen bij om ze tegen te houden
en te slaan. Extra zuur, nogmaals mijn welgemeende excuses vrienden, is dat
Doetinchem kampioen was geworden als ik deze partij had gewonnen. Je
begrijpt nu waarom ik de slaap slecht kon vatten die nacht.
Afijn, het is dus tijd om in de Toren eindspelen te duiken. De eerste regel
in het hoofdstuk Toren en pion tegen Toren, van Theoretische en Praktische
eindspelen van dr. Max Euwe begint met de veelbelovende zin:
'Het eindspel van Toren en pion tegen Toren is van fundamenteel belang
voor de Toreneindspelen in het algemeen, en verdient daarom een uitgebreide,
zo mogelijk zelfs uitputtende behandeling.' Ik heb er gelijk al minder
zin in, merk ik.
Niels van der Mark